Mensen vormen vanaf hun vroegste jeugd al een ideaalbeeld
van de goede mens. Alles wat van dat ideaalbeeld afwijkt, wordt als slecht
benoemd. Alle mensen zijn verschillend, alle mensen hebben tekortkomingen en
alle mensen maken fouten. Maar dat maakt ons nog niet tot slecht mensen. Sterker
nog, op het moment dat we onszelf of anderen als slecht benoemen volgens dat
aangeleerde ideaalbeeld, vallen we onszelf of anderen aan. Dan doen we precies dat
slechte dat we wilden vermijden. Want ons gedrag wordt meestal voorafgegaan
door oordeel, maar dit hoeft niet.
We kunnen als we oordelen, als we niet van onszelf
houden, bijna alles aan onszelf als slecht zien. Ons lichaam, onze persoonlijkheid,
onze denkbeelden, onze gevoelens, onze daden, onze omstandigheden, ons werk,
onze vriendschappen. We vergelijken onszelf voortdurend met een aangeleerd
ideaalbeeld. Zelfliefde wordt zo aan voorwaarden en eisen verbonden. Dat doen
we ook met anderen, we vinden dat ook anderen aan ons ideaalbeeld moeten
voldoen.
Oordeel doet pijn, of we dat oordeel nu op onszelf of op
anderen richten. We proberen die pijn op een aantal manieren te vermijden. We
proberen dat slechte te ontkennen en zetten maskers op. We
proberen de perfecte mens te zijn, zetten onszelf voortdurend onder druk, tot
we afbranden en onszelf dan alsnog als slecht zien. We proberen dat slechte op
anderen te projecteren, die ander is slecht en wordt aangevallen, zo voelen we
onszelf weer beter over onszelf.
Leren houden van onszelf, is leren om dat goed-slecht
verhaal los te laten, onszelf niet meer aan dat aangeleerde ideaalbeeld te
meten. Te leren dat we eigenlijk allemaal goede mensen zijn, al hebben we zo
onze verschillen, fouten en tekortkomingen, al hebben we misschien allemaal
verschillende ideaalbeelden. We hoeven niet aan een ideaalbeeld te voldoen, we hoeven alleen het goede te zien in onszelf en het goede verder te ontwikkelen, zonder onszelf ook maar even als slecht te zien.